Gaatje
Spelen. Niets is mooier dan dat. Vrij spel, improvisatie, actie-reactie, bewegen. Over welke kunstvorm je het ook hebt, spelen is het ultieme doel. En dan heb ik het niet over maar wat aanklooien. Hoewel ook dat erg leuk kan zijn. Maar spelen, dat is een ongrijpbaar iets. Dan kom je los van alles.
En niet alleen in den edelen kunsten werkt dat zo. Net zo goed in het gewone, het alledaagse. Het volgen van een blad van een boom, hoe het door de lucht draait en waait, dan weer omhoog en dan toch weer naar beneden, en dat je probeert mee te bewegen, onder het blad door duikt en moet lachen, half struikelt en daar dan weer een vloeiende beweging van probeert te maken. Tot het blad onvermijdelijk op de grond valt en daar nog even door rolt en zich bij de andere gevallenen voegt.
In dat hele moment zit ook spel. Je bent dan heel even vrij van de dag die dendert, het verkeer dat raast en de mensen om je heen die als schermzombies hun bestaan ontkennen.
Spel is leven. Misschien wel de zin ervan. Wie weet.
Over spelen en het vergeten van alles om je heen gesproken. Als kind had ik de mazzel dat er voor ons huis een enorm braakliggend terrein lag. Uiteindelijk werd het bebouwd; het waren de jaren 80 waarin overal nieuwe woonwijken verrezen.
Maar dat stuk grond met begroeiing nog hoger dan een 6-, 7- of 8-jarige waarin je prachtig kon verdwalen in je zelfgemaakte doolhof. Een terrein dat langzaam steeds weer veranderde, met bergen zand, stenen, heipalen, funderingen van huizen in aanbouw en huizen zonder bewoners. Je kon er spelen en de tijd vergeten tot je scheel zag. Wat mij overigens ook een keer echt gebeurde. Scheel keek ik en dubbel zag ik. En er was bloed, ook dat. In die tijd viel ik dan niet direct flauw.
Ik was, een beetje zoals een herfstblad, van zo'n berg zand gerold en met mijn kop boven op een vers geheide paal geklapt.
Het was het derde gat dat ik in mijn kinderjaren in mijn hoofd viel. Tevens ook het laatste. Ik weet nog dat ik thuis, net voordat we de schrik aan mijn moeder lieten zien, mezelf in de spiegel zag. Een witte smoel met een bebloed voorhoofd.
Gek genoeg huilde ik niet. Dat deed ik namelijk alleen als er niets aan de hand was. Zal ook wel een spelvorm zijn geweest, kan zomaar.