Tik aan

Het waren bewogen uren, die laatste vierentwintig. Ga maar na. Vanuit het werk naar het station en daar, omdat er een ruim half uur moest worden gewacht op de trein die mijn abonnement trekt, op de rand van een enorme plantenbank op het perron, ver van de andere mensen, in de avondzon mijn eten uit het meegebrachte trommeltje gegeten.

Eenmaal op Utrecht Centraal speelde in de hal het NS-orkest. Daarna zouden er plechtigheden zijn op een stuk aansluitend station dat was afgezet met lint en streng werd bewaakt. Zelfs een herdenkplek moet eerst worden bezet en kan daarna pas worden bevrijd.
Ik kon niet lang blijven luisteren, anders zou ik mijn aansluiting missen. Na een dag rondjes rennen door de bieb wilde ik toch wel graag naar huis.

In de volgende trein zat ik opgescheept met twee doorgefokte jochies voor mij. Pubers met oversekste kreten die daarbij graag tegen de stoel van hun voorganger aan wensten te trappen. Dat moet nogal irritant zijn geweest voor de desbetreffende stoelbewoner, maar die gaf – misschien verstandig – niet thuis. Ik daarentegen zat me op te vreten. Vooral omdat ik de bui al zag hangen. Ik wilde straks in de trein gewoon twee minuten stil zijn en dus geen geklooi van dit soort mafketels voor mij.

Op een gegeven moment haalde de meest vreselijke van de twee zijn kauwgom uit zijn mond en smeerde dat op de achterkant van de stoel voor hem. Niet kort daarna vatte deze verlichte geest het plan op om een klein stukje kauwgom weer van de stoel af te halen en er een balletje van te draaien. Precies op het moment dat hij het kleinood tegen het hoofd van de persoon voor hem wilde pieken, gaf ik hem een ferme tik tegen zijn achterhoofd. Die zag ie letterlijk niet aankomen. Hij draaide zich fel om, wist heel even niet wat ie moest zeggen, maar gelukkig kwamen er al snel volzinnen waarin ik werd geprezen met zalvende woorden als kankermongool, kankerlul en kankerklootzak die [i]hem zomaar aan had geraakt[/i]. Ik gaf terug dat als ik een kankermongool was, dat hij dan chef kankermongool zou zijn. Baas boven baas.
De trein stopte ondertussen en de twee stoere binken stapten uit, waarbij ik nog een achteloos toegebeten advies kreeg om mijn kankermuil te houden. Prima toch, ik had mijn punt wel gemaakt.

Voelde ik mij nu trots, dapper, een held? Welnee. Ik zat te trillen als was het een spontane koortsaanval en mijn hart bonkte als een gek. De welbekende overkill aan adrenaline als ik boos ben. Want dat was ik toch vooral. En opgelucht. Zo'n actie had ook anders uit kunnen pakken. Toch had ik het niet anders gekund op dat moment.
Nog geen minuut later werd er omgeroepen dat de trein zo stil zou gaan staan vanwege Dodenherdenking. Ik kon nu in alle rust denken aan iedereen die mij dierbaar is.

Toen ik uitstapte was er net een mannenkoor aan het zingen bij het plaatselijke monument. Ik vond het wel mooi, maar ik wilde echt enorm naar huis. Dus ik liep, zo respectvol als ik kon, met een boog om alle verzamelde mensen heen, in straffe pas richting het tweede deel van mijn avondeten; ik was hard toe aan mijn groenvoer en noten.

Helaas moest dat plan nog even geduld hebben. Op de galerij aangekomen bleek er politie bij de buurvrouw voor de deur te staan. Haar zoon, een man van toch zeker dik zestig jaar, stond er overstuur bij. De politie probeerde de deur open te breken, als was het een kasteeldeur. Je weet wel, met zo'n moderne boomstam. Dat lukte niet. Geloof mij, die driepuntssloten zijn inbraakveilig.
De brandweer kwam erbij, twee andere buren ontfermden zich ondertussen over de zoon van de buurvrouw. Ik had begrepen dat zijn moeder ruim boven de negentig jaar was, dat hij zijn vrouw vorig jaar was verloren en kort daarvoor nog iemand. Sta je dan op 4 mei met politie, brandweer en even later ook ambulancepersoneel te kijken hoe die woning maar niet open te krijgen viel. Nou ja, uiteindelijk lukte het toch. Met een koevoet, een kettingzaag en een boor en nog wat geram met dat ding, gaf de deur het toch maar op.
Gelukkig bleek de buurvrouw te leven. Ze was gevallen en kon verder niets meer. Arme vrouw, die heeft daar een uur gelegen en gehoord wat er allemaal aan gruzelementen ging.

Uiteindelijk zat ik dan toch aan mijn voertje en overdacht de dag. Dat was me er eentje. En toen wist ik nog niet dat ik, amper vierentwintig uur later, een brandalarm af hoorde gaan bij, zo wees nader onderzoek in mijn pyjamabroek en hoodie uit, mijn aangrenzende buurvrouw. Ik belde aan, zij deed open, duidelijk in paniek. Een kleine dame die in gebrekkig Nederlands duidelijk maakte dat de vlam in de pan was geslagen. Het hele huis vol rook en het alarm bleef maar afgaan. Ik pakte mijn keukentrap, zette het gegil uit en vroeg haar om alle ramen en deuren open te zetten en direct naar buiten te komen. De rook was verstikkend.
Een minuut later stonden we buiten hoestend en proestend even bij te komen. Ze was in slaap gevallen, zei ze. En ook vertelde ze mij dat oud worden niet leuk is op deze manier. Dat kon ik mij voorstellen en gaf haar een voorzichtig klopje op haar arm.
Haar kinderen zouden straks nog even komen, dus ik hoefde mij geen zorgen meer te maken, zei ze. Nou, ik ben toch nog een paar minuten buiten gebleven met haar en heb haar bij het weggaan op het hart gedrukt om aan te bellen als er iets is wat ik kan doen. Ik ben daarna nog even mee naar binnen geweest om samen de pan en de keuken te controleren. De rook was zo goed als weg, maar de stank enorm.
Gelukkig was ik al van plan mijn jaarlijkse douchebeurt vanavond eer aan te doen.

Waarom weet ik niet. Maar (Ghost) Riders in the Sky vraagt nu om aandacht. Kom maar door dan.

#waanvandedag