Tilt
Mijn zogenaamd vrije dagen staan doorgaans stil. Tenminste, de dagen gaan gewoon voorbij en ik kijk het dan allemaal zo'n beetje aan. Het liefst duik ik helemaal onder, maar dat is niet zonder risico. Terugtrekken betekent eigenlijk altijd blind achterover het mistige ravijn in. Dus beter van niet. Of juist wel, want ik klim er ook altijd weer uit.
Het is net als met vallen. Zolang je een keer meer opstaat dan je valt, is er niet veel aan de hand. En ja, natuurlijk komt er een dag dat ik blijf liggen. Het voordeel is dat ik het dan niet weet, dus ik kan mezelf doodleuk voor blijven houden dat ik altijd weer op zal staan. Dat is toch een bemoedigend idee.
Zwaar op de hand, zegt u? Ja joh, zo is het nu eenmaal. En zo zwaar is het eigenlijk ook weer niet hoor. Het is maar net hoe hard je eraan tilt.
Moet ik ineens denken – ja, een totaal andere afslag, u kent mijn brein een beetje – aan vroeger. We woonden nog in Gouda en mijn broer en ik haalden af en toe patat voor het hele gezin. Een behoorlijke bestelling, maar dat mocht dan ook, het was stiekem een klein feest, dus traktatie. Later zouden we een frituur in huis krijgen, dus waren de fietstochtjes (de straat uit, hoek om en weer rechtdoor: hup naar de snackbar) op een gegeven moment verleden tijd.
Wanneer we dan op onze bestelling stonden te wachten, toverde mijn broer wel eens ergens een kwartje vandaan. Die had je toen nog. Dat kwartje verdween vervolgens in de flipperkast die daar stond. Mijn broer kon dat best aardig, flipperen. Ik niet. Totaal niet aan mij besteed, dat kwartje. Toch, heel soms mocht ik ook en dan miste ik in een scheet de metalen bal. Ik probeerde dan zo hard mijn best te doen om dat ding niet wéér knullig te verliezen, dat die kast in beweging kwam. Dus sloeg dat ding op tilt. Einde spel, einde alles.
Ik begreep er niets van, want er waren ook mensen die juist speelden met dat hele op tilt slaan. Dan haalden ze er voordeel uit. Als je de kast nog een keer flink trapte, dan deed ie het weer, blijkbaar. Mijn pet (die met de gele tijger, gekregen van mijn buurman, maar daarover misschien ooit meer) ging het te boven. Hetzelfde trucje kon je met de flipperkast in de voetbalkantine trouwens ook uithalen. Al bleef het voor mij onbereikbare magie. Tot op de dag van vandaag. Hoewel ik ook toe moet geven dat het mij niet écht interesseerde. Ja, oké, destijds wel een beetje, voor de vorm denk ik; kon je goed flipperen, dan was je stoer en dus mannelijk. Ik wilde toen als niet beter wetend kereltje graag mannelijk overkomen, wat het dan ook was.
Achteraf ben ik blij dat ik gewoon ben wie ik ben. Geen stoere man, geen flipperkastmagiër, zelfs geen snackbarhouder. Niets van dat. Ik ben een tobbend wezen dat over het algemeen geen idee heeft wat ie met het leven aan moet en gewoon maar zijn rondjes draait in de op tilt geslagen mallemolen van het even. Of toch oneven? Stof tot denken. Hiephoi en hopsasa.