Valente
Mijn vingers zijn de kale takken van een stervende boom. Mijn romp de stam, mijn voeten ontworteld. Mijn aders de nerven, mijn kruin het dak dat waterig nog wat zon opvangt.
Zo schuif ik door het stervende park dat in deze tijd van het jaar misschien wel op haar mooist is; wanneer het leven zich ingraaft, de paden modderig, bedekt met alles wat als vanzelf loslaat.
Nog even en het donker is nog sneller dan het licht. Mijn ogen zullen wennen aan het duister, zoals mijn geest zich steeds weer aanpast aan de tred van de andere ik die dag in dag uit met mij mee sjokt.
Kijk, de wolken jagen hun wilde buien na. Scherven vallen uit de lucht en spiegelen hun geluk in stampende plassen en zompige sloten.
De wilg laat haar schouders zakken en treurt in mijn voorbijgaan.