Ik kon me totaal niet vereenzelvigen met de situatie, het was on inleefbaar de plek waar ik was en wat ik voor ogen zag, compleet on inleefbaar. Ze zeiden dat ik het in me had maar als dat zo was dan heb ik het op weg hierheen verloren, hier kon ik niet mee overweg. Een nieuwe wereld was voor me open gegaan, eentje zonder oorzaak en gevolg, redeloos, beangstigend en altijd wel ergens was er daar een drukte van belang. Ik was ooit begrijpelijkerwijs maar daar had ik nu niks aan, mijn begrip was overgelopen naar een ander op een plek waar ik niet bij kon komen. Ik was volkomen onbegrijpelijk zomaar, voor ik het zelf door had was ik het kwijt, mijn grip op de dingen des levens, nu ik dit zo zag vond ik mijn eigen ogen onbetrouwbaar, de voorstelling die zij vertoonden zat vol met veel te speciale effecten. Het onwerkelijke leek waarheid. De eerste twintig minuten in dit pand viel ik vier keer van verbazing om, pas toen ik ergens een zitje in de vorm van een paddenstoel vond en daarop ging zitten drong alles goed tot me door. De situatie die was doorgedrongen was echter alweer voorbij en de nieuwe deed me huiveren, ik sloeg mijn handen voor ogen, dit was nog ondraaglijker dan de lichtheid. Ik zocht om een uitweg, een gat in de grond waar ik door kon zakken. De grond zat echter potdicht, ik ging gehurkt zitten, verscholen achter de paddenstoel maar dit leidde enkel tot consternatie bij het volk. Oog in oog stond ik er mee, net zo diep gezakt, ik stamelde mijn weg uit dit dieptepunt van mijn leven tot nu toe. Ik vroeg w w w waar is het toilet. Ze wezen me de deur, ik liep er achterwaarts heen, buigend, steeds dank je wel zeggend, eerbied tonen. Op het toilet hervond ik mezelf enigzins. Ik keek in de spiegel, zag de paniek in mijn ogen. Het besef, de waarheid, drong tot mij door, ik, Van Voorbijgaande Aard, ben uitermate ongeschikt als kleuterleider.